Nieuwe vermogensrendementheffing box 3 vanaf 2022
Er komt een nieuw box-3 stelsel dat uitgaat van een andere forfaitaire verdeling die meer zou moeten aansluiten bij de realiteit. Hoe zit dat en waar moet u tijdig over beginnen na te denken?
Update 25 juni 2020 Staatssecretaris Vrijbrief van Financiën heeft besloten het voorstel voor de nieuwe vermogensrendementheffing, zoals in dit artikel beschreven, niet in te voeren. De staatssecretaris heeft aangegeven om op Prinsjesdag 2020 met een aangepast voorstel te komen. |
Even terug naar het verleden
30% over 4% fictief rendement. In 2001 werd een nieuw belastingstelsel ingevoerd; het zogenaamde boxenstelsel. Er was sprake van gesloten boxen met ieder een eigen tarief. In box 3 werd nu niet meer het werkelijke rendement belast, maar een fictief rendement. Dat werd in 2001 bepaald op 4% en daarover moest dan 30% belasting worden betaald. De effectieve belastingdruk was dus 1,2%.
Van gemiddeld vermogen naar één peildatum. De basis hiervoor was het gemiddelde vermogen op 1 januari en 31 december. Het vermogen bestond uit alle bezittingen minus alle schulden. Omdat in die tijd deze rendementen gemakkelijk werden behaald en vaak zelfs hoger, werd deze box 3 ook wel ‘de pretbox’ genoemd. In 2011 is ervoor gekozen om slechts met één peildatum te werken: 1 januari.
De jaren 2010-2016
Van ‘pret’- naar ‘frustratiebox’. In deze jaren daalde de spaarrente echter steeds meer. Van 1,35 miljoen belastingplichtigen die over box 3 bezit moesten betalen, bestond dat vermogen uit spaargeld. Het werd steeds onrechtvaardiger gevonden om 1,2% belasting te betalen, terwijl de rente op het spaargeld verdampte van 2% naar uiteindelijk 0,2%. De ‘pretbox’ werd ‘de frustratiebox.’
Hoge Raad-uitspraak. Diverse rechtszaken zijn hierover gevoerd, met als voorlopig eindpunt de uitspraak van de Hoge Raad op 14 juni 2019. Hierin oordeelde De Hoge Raad dat die 4% voor de jaren 2013 en 2014 niet meer haalbaar was zonder dat belastingplichtigen daar (veel) risico voor hoefden te nemen.
2017
In het jaar 2017 is de belastingheffing van box 3 veranderd. Het fictief rendement werd gesplitst in spaargeld en beleggingen. De overheid redeneerde als iemand weinig vermogen had, dat dit dan grotendeels spaargeld was. Als er echter sprake was van een groot vermogen dat zou dit grotendeels uit beleggingsvermogen bestaan. De heffing bestond uit drie verschillende percentages: 0,9%, 1,4% en 1,6% (afgerond).
2019
Op 14 april 2019 verzocht de Tweede Kamer het kabinet te komen met een box 3-heffing die beter aan zou sluiten bij het werkelijke rendement. De staatssecretaris heeft laten weten begin 2020 te komen met een wetsvoorstel met de beoogde ingangsdatum van 1-1-2022. De intentie hiervan is om spaarders te ontzien. Omdat het wetsvoorstel echter budgetneutraal dient te zijn, zal dit leiden tot een hogere heffing bij beleggers, mensen met een tweede woning, enz.
Het nieuwe box 3-stelsel in 2022
Er wordt straks onderscheid gemaakt in drie categorieën met ieder hun eigen heffingen: spaargeld, beleggingen en schulden. Is het nu nog zo dat schulden in mindering komen op de bezittingen, dat wordt dit in het nieuwe systeem losgelaten.
- spaargeld wordt belast met 0,09%
- beleggingen krijgen een heffing van 5,33%; en
- schulden worden aftrekbaar tegen 3,03%.
Het huidige tarief van 30% wordt verhoogd naar 33% en naast de heffingsvrije bezittingen van ongeveer € 30.000 komt er ook een heffingsvrij inkomen van € 400. (Indien de bezittingen groter zijn dan € 30.000 vervalt de gehele vrijstelling van € 30.000. Voor spaarders komt dit bij 0,09% overeen met een vrijgesteld spaarbedrag van circa € 440.000 per belastingplichtige.
Drie voorbeelden voor 2022
Hoe werkt het nieuwe stelsel nu uit bij de diverse vermogensbestanddelen? We hebben drie voorbeelden uitgewerkt (alle drie boven de het heffingsvrije bedrag van € 30.000).
Voorbeeld 1 – alleen spaargeld
U bezit € 250.000 aan spaargeld.
• Spaargeld 0,09% x € 250.0000 | € 225 |
• Vrijgesteld inkomen | € 400 |
• Belast inkomen € 225 – € 400 | € 0 |
• Te betalen belasting 33% x € 0 | € 0 |
Voorbeeld 2 – spaargeld en beleggingen
U bezit € 100.000 spaargeld en € 150.000 beleggingen.
• Spaargeld 0,09% x € 100.000 | € 90 |
• Beleggingen 5,33% x € 150.000 | € 7.995 |
• Forfaitair inkomen € 90 + € 7.995 | € 8.085 |
• Vrijgesteld inkomen | € 400 |
• Belast inkomen € 8.085 – € 400 | € 7.685 |
• Te betalen belasting 33% x € 7.685 | € 2.536 |
Voorbeeld 3 – spaargeld en vakantiehuis
U bezit € 250.000 spaargeld, een vakantiehuis van € 280.000 met daarop een schuld van € 280.000.
• Spaargeld 0,09% x € 250.000 | € 225 |
• Vakantiewoning 5,33% x € 280.000 | € 14.924 |
• Schulden 3,03% x € 280.000 | € 8.484 |
• Forfaitair inkomen € 225 + (€ 14.924 – € 8.484) | € 6.665 |
• Vrijgesteld inkomen | € 400 |
• Belast inkomen € 6.665 – € 400 | € 6.265 |
• Te betalen belasting 33% x € 6.265 | € 2.067 |
In alle drie de voorbeelden is er sprake van een uiteindelijk bezit van € 250.000 maar doordat de samenstelling steeds anders is, is ook de heffing verschillend. Ter vergelijking: de te betalen box 3-heffing in 2019 over € 250.000 vermogen zou € 2.797 zijn geweest.
Wat met contact geld?
Omdat de definitie van spaargeld alleen het geld betreft dat op de rekeningen staat van een bankinstelling, wordt het geld in de ‘oude sok’ aangemerkt als belegging en valt dus onder de heffing van 5,33%. En formeel gezien moet u dat te zijner tijd in box 3 dus ook als belegging opgeven.
BAA ADVIES. U kunt nog twee jaar nadenken over uw samenstelling van het box 3-vermogen om ook bij het nieuwe stelsel zo weinig mogelijk belasting te betalen. We houden u op de hoogte van de ontwikkelingen op dit gebied. En uiteraard kunt u bij ons steeds terecht met vragen en voor advies. |